Marleen 80 jaar!

Interview met Marleen door Marylene

 

VROEGER

 

Toen ik met Kerst 2010 met vakantie was in Nederland en bij mijn moeder, Lidy, logeerde, kwamen Tante Marleen, Hieper en Thom heel gezellig op de koffie. Het gesprek belandde bij vroeger, en Tante Marleen vertelde prachtige verhalen over haar tijd op kostschool in Ubbergen en haar jeugd in Roermond. Geïnspireerd door een programma op Amerika’s National Public Radio waarbij loved ones elkaar interviewen, heb ik aan Tante Marleen -- mijn peettante -- gevraagd of ik haar bij mijn volgende vakantie in Nederland zou mogen interviewen. Daar ging Tante Marleen volop mee akkoord, dus toen ik begin mei in Nederland was (net de familiereünie gemist!) ben ik naar Meerssen gegaan. Daar hebben Tante Marleen en ik een hele bijzondere middag doorgebracht. We zaten aan haar eettafel, waarop zij oude fotoboeken, brieven en zelfs een tijdschriftartikel over Johanna Verbunt-Janssens had gelegd. Er lag ook een cassette-recordertje... Wat volgt is een uit- en bewerking van de opname van ons gesprek, aangevuld met wat we op andere gelegenheden hebben besproken. Tante Marleen is de vertelster. Zij en ik hopen dat dit stuk zal helpen om de fascinerende geschiedenis van onze familie te bewaren. En dat het verrijkt zal worden met wat anderen zich herinneren!

 

Marie en Eduard Janssens-de Horion de Corby

Overgrootmoeder en Overgrootvader van Tante Marleen

 

Overgrootmoeder was een Belgische barones. Ik denk dat zodoende Oma Verbunt en mijn moeder in Namur, België, op kostschool hebben gezeten. Verder is onze familie helemaal Nederlands -- Smeets; het kan niet Nederlandser! In brieven aan haar kinderen, waaronder Oma Verbunt, schreef Overgrootmoeder, ‘Goed opgepast hoor kinderen‘ en had ze het over ‘plaisir’; ze ondertekende met ‘Uw zeer liefhebbende moeder’.

 

Overgrootvader heeft een wollenstoffenfabriek gesticht, Janssens de Horion. Ik heb ook nog brieven van hem -- brieven die hij geschreven heeft aan zijn kinderen op kostschool. Ik heb er eens een paar aan het familiearchief gegeven, maar ik heb er ook een paar zelf gehouden. ‘Mamá heeft het maar druk met de meiden’ staat er in één van die brieven. En toen dachten mijn kinderen, ‘Oh, wat een moderne taal’. Maar hij had het over dienstbodes...

 

Johanna en Bernhard Verbunt-Janssens

Oma en Opa van Tante Marleen

 

Toen Opa om de hand van Oma kwam vragen was zij nog jong; Overgrootvaders reactie was, ‘Kunt u niet beter een pop voor haar kopen?’. Maar hij gaf Opa toestemming om met zijn dochter te trouwen.

 

Opa en Oma kregen vier kinderen: Edi, Nelly (mijn moeder), Miel en Jan Karel. En uiteindelijk hadden ze 25 kleinkinderen -- terwijl er één van hun kinderen (Oom Jan Karel) geen kinderen had! Oom Edi had tien kinderen; Oom Miel had er negen; en wij waren met z’n zessen. Oma was de peettante van mijn broer Hein.

 

Opa en Oma hadden een wijnhandel, J.A. Verbunt -- Johannus Antonius Verbunt. Ze hadden een huis op de Nieuwlandstraat in Tilburg en een zomerhuis aan de Bredaseweg genaamd de ‘Oude Warande’. Van de Nieuwlandstraat naar de ‘Oude Warande’ gingen ze met een rijtuig.

 

Nieuwlandstraat

 

Ik ging vaak bij Opa en Oma logeren, in hun huis op de Nieuwlandstraat vooral. Opa stierf toen ik zes jaar was, maar de logeerpartijen gingen door. Bij de trap van dat huis stond een beeldje van een engelbewaarder. De reden was dat toen Oom Jan Karel nog een klein jongetje was, hij eens van die trap viel -- maar op een kussen terecht kwam in plaats van op de marmeren vloer.

 

Er was een kippenhok bij het huis, en ik vond het een beetje eng om daar doorheen te lopen. Maar Oma zei tegen me, ‘Gewoon ieder keer een stapje verder gaan’. Door dat te doen overwon ik mezelf uiteindelijk en liep ik het hele kippenhok door; daar gaf Oma me een beloning voor.

 

Ik vond het gezellig bij Oma. Die liet dan de kleine spulletjes zien die ze verzamelde. Ze was enorm creatief. Ze maakte mooie borduurwerken en kunstwerken met droogbloemetjes. Als ik bij haar logeerde, maakten we samen dingen. Dan wees ze met een pincetje aan wat ik moest pakken.

 

Regelmatig kwam één van de ooms die op de zaak werkten een kopje koffie drinken bij ‘Mamá’ -- ze konden door de tuin komen. Ik ging ook wel eens naar de zaak, etiketten plakken op de flessen. Dan deden ze een kastdeur open en dan stonden daar al die etiketten: prachtig, kleurig. Ik denk dat ik toen zo’n 8, 9 of 10 jaar oud was.

 

Ik moest daar ook wel mezelf bezighouden. Ik herinner me dat ik boven winkeltje speelde met een hoed op, een zwarte hoed. En dan hielp ik klanten -- ik weet niet waarmee! De Nieuwlandstraat was een drukke straat, met een slagerij aan de overkant. Ik vond het heel interessant om dat allemaal te bekijken: wie er bij de slager naar binnen ging en naar buiten.

 

In het huis op de Nieuwlandstraat had je dienstbodes, eerst Tonny -- Oma noemde haar ‘Tonia‘ -- en later Berta. Ik zat heel graag in de keuken: meehelpen en meekoken. Het huis had een aparte wc voor het personeel. Als we aan tafel zaten, gaf Oma met een belletje aan dat er kon worden afgeruimd. Knecht en chauffeur Bertus was er ten tijde van Tonny en Berta. Je had ook nog Jan van Wees -- die was geloof ik tuinman. Als er diners waren, kwam hij van tevoren zilver poetsen.

 

Ik herinner me de diners die Oma gaf voor alle kinderen en kleinkinderen nog goed: dan dekte ze de tafel door drie kamers. Met Oma’s verjaardag gingen wij soms met z’n achten in een auto er naar toe en bleven we ook met z’n achten logeren. Ik was vrij vroeg verloofd en getrouwd, dus Har was daar vrij vroeg ook bij.

 

De ‘Oude Warande’

 

Op het landgoed de ‘Oude Warande’ -- dat 100 hectaren groot was -- stonden naast het huis -- dat ook de ‘Oude Warande’ heette -- een kapelletje, een tuinmanswoning, een tennisbaan en een masten huisje. En een heel groot ven -- dat was prachtig. Opa is vroeg gestopt met werken, en hij vond het heerlijk om over het landgoed te lopen en eens een boom aan te tikken die er uit moest. Hij was daar heel gelukkig mee, met dat buiten. Er was altijd veel te doen. Ik heb heel veel foto’s gezien, ook van een bruiloft van een nichtje die daar gevierd werd. Moeder vond het fijn daar als kind, want zij hield van de natuur -- maar ze vond wel dat ze ver van alles af zat. Het was iets van acht kilometer naar haar school, en ik weet niet hoe ze gebracht werd. Dat fietste ze niet in ieder geval.

 

Ik herinner me nog dat ik op de ‘Oude Warande’ logeerde. ‘s Avonds brachten we een bezoekje aan het kapelletje en toen we terug kwamen zei Opa, ‘Ga eens kijken: er is geloof ik een vogeltje geweest en dat heeft iets voor je neergelegd’. Ik zie het nog voor me: een doos met chocolaatjes, wit ingepakt met rode lettertjes. En dat was meer dan zeventig jaar geleden! Dat zijn de enige herinneringen die ik daar aan dat buiten heb.

 

Later is een gedeelte van het landgoed de ‘Oude Warande’ aan de gemeente verkocht. Ik heb er daarna nog eens mogen logeren; toen heb ik daar met vriendinnen vakantie gevierd in de tuinmanswoning. De tennisbaan was al vergane glorie -- maar we hebben het daar heel leuk gehad. Het jammere is dat de gemeente het huis de ‘Oude Warande’ heeft gesloopt. Zonde hè? Daar hadden ze een heel mooi kantoor van kunnen maken, of een hotel. Ja, er is een tijd geweest dat alles tegen de vlakte ging. Op het gedeelte van het landgoed dat de gemeente had gekocht kwam eerst een dierenpark; nu is er een wandelbos. Andere gedeelten zijn naar twee van de drie zoons van Opa en Oma gegaan, en die hebben daar heel verschillende, maar prachtige villa’s op gezet. Dat van Oom Miel had een puntdak, en is nu een restaurant. Dat van Oom Edi was een heel mooi statig huis en is nu een kantoor van Van Lanschot Bankiers.

 

 

Adeline Janssens

Zus van Tante Marleens Oma -- ‘Tante Adeline’

 

Tante Adeline was een zus van Oma Verbunt. Op een gegeven moment ging het niet goed met het huwelijk van een oom en tante van Tante Adeline. Die oom en tante hadden geen kinderen, en toen vroegen Overgrootvader en Overgrootmoeder, ‘Willen jullie zolang Adeline?’. Toen moest Tante Adeline logeren bij die oom en tante, waar het niet gezellig was. Op zich was het gebaar goed bedoeld voor dat niet-goed-gaande huwelijk. En Overgrootvader en Overgrootmoeder hadden zo veel kinderen! Maar het was heel zielig voor Tante Adeline. Die ervaring heeft ze in een dagboek beschreven. Later is dat dagboek -- met haar goedvinden -- de familie rond gegaan.

 

Tante Adeline is nooit getrouwd. Ze had op een gegeven moment geld, vanwege wat aandelen die het goed deden. Een deel van dat geld heeft ze in een stichting voor slechtzienden gestopt. Ze deed ook zelf aan braille, in de vorm van boeken overzetten.

 

Ze had heel veel neven. In een geboortekaartje uit 1902 kondigen acht jongetjes Janssens de geboorte aan van hun negende broertje. De vader van die negen jongetjes was een broer van Oma Verbunt en Tante Adeline. Op een gegeven moment zeiden die neven tegen haar, ‘Tante Adeline, u mag best eens iets leuks doen, een leuk feest geven of zo’. En dat heeft ze gedaan, toen ze 75 werd -- een geweldig feest. En vijf jaar later nog eens. We zongen allemaal een heerlijk lied: ‘Adelihine!’

 

Bij die laatste verjaardag van haar kregen de kinderen van haar broers en zusters allemaal een zilveren bonbon-mandje. En daar de kinderen van kregen een zilveren foto-lijstje met haar foto. Toen zei Har tegen haar: ‘Tante Lien, lijkt me geweldig, een bonbon-mandje uitzoeken en dan zeggen tegen de juwelier: ‘Geef d’r maar 40’.

 

Tante Adeline wilde dat er van haar geld één keer in de vijf jaar een familiedag zou worden gehouden. Dat was in het begin fantastisch. Maar ja, op een gegeven moment groeiden de verschillende takken zo ver uit elkaar. Je had een Duitse tak, en een tak die in Amerika zat. Maar in Tilburg zit nog een grote groep Janssens die contact met elkaar hebben.

 

Nelly Verbunt en Herman Smeets

Moeder en Vader van Tante Marleen

 

Moeder en Vader hebben elkaar leren kennen door een zus van Vader, Tante Iet. In 1928 ging Moeder als helpster naar Lourdes. Moeder was al wat zwakker van gezondheid omdat ze op kostschool in Namur roodvonk had gehad. Zij moest daar toen zes weken in isolatie liggen. Aan roodvonk heeft ze een hartkwaal over gehouden: als ze aan het wandelen was, raakte ze al snel buiten adem. Maar haar gezondheid was blijkbaar toch goed genoeg om in Lourdes te gaan helpen. In Lourdes ontmoette ze Tante Iet; er is een foto van Moeder en Tante Iet als ‘infirmiėres’. Tante Iet dacht, ‘Dit is misschien wel iets voor Herman‘. Toen is mijn Moeder eens gaan logeren bij Tante Iet, en zo is het allemaal begonnen. In 1930 zijn Moeder en Vader getrouwd. Dus Lourdes is de bron van de hele familie!

 

Moeder was iets ouder dan gemiddeld toen ze trouwde: 27. Er waren gegadigden, maar ze zei, ‘Ik wacht tot ik iemand vind die ik echt leuk vind’. Ze wilde iemand die niet uit Tilburg kwam. Dat was heel bijzonder: in Tilburg werden ze allemaal aan elkaars families gekoppeld. Die bijzondere wens sprak van een zucht naar vrijheid, terwijl Moeder een verlegen iemand was. Zij wilde graag trouwen met een dokter of een ingenieur. Vader was een ingenieur uit Delft, dus het is allemaal gelukt!

 

De ouders van Vader waren Hélène Wyers en Henri Smeets, een knappe man. Hij had als autonummer P 80 -- de tachtigste auto in Limburg. Bij Vader thuis waren ze met z’n zevenen: drie broers en vier zussen. Vader was de oudste; hij was 19 toen Oom Dolf geboren werd. Toen Vader trouwde was Oom Dolf bruidsjonkertje. Bij Vader thuis werd er ook gemusiceerd: gezongen, met één achter de piano. Er is een foto van een feest bij Tante Iet in Twente, waarop de feestgangers aan het klompendansen zijn.

 

Meelfabriek

 

De familie van Vader had een meelfabriek, op de Singel in Roermond. Er werd van Vader verwacht dat hij het bedrijf van zijn vader zou overnemen. Vaders broer Willem was veel jonger en zijn nog jongere broer Dolf werd priester. Vader had chemie gestudeerd, dus hij vond het altijd interessant te zien hoe brood en de koek van kleur veranderden. Maar voor het leiden van een bedrijf was hij niet commercieel genoeg.

 

Vader was meer een uitvinder dan een directeur van een bedrijf. Hij had een octrooi op z’n naam voor een auto met twee motoren: dat als de een uitviel, de andere het kon overnemen. Er is één zo’n auto gemaakt; daar is nog een foto van. Met dat octrooi is nooit zo veel gedaan. Ik weet dat ze nog wel eens een keer bij hem zijn geweest of hem gebeld hebben voor die auto, maar dat is toen toch op niets uitgelopen. Ik geloof dat Vader het zelf niet zag zitten, of dacht, ‘Nee, laat maar‘. Onder de oorlog had hij bedacht hoe je van gedroogde erwten poeder kon maken om later als soep te eten. Maar hij heeft het nooit aan de man kunnen brengen. Uiteindelijk kreeg je pakjes soep van allerlei merken, maar Vader had dat jaren eerder bedacht -- hij had er alleen geen octrooi op aangevraagd. Anders waren we misschien heel rijk geweest!

 

Oorspronkelijk heette de fabriek ‘Smeets Meelfabriek‘. Na de oorlog heeft Vader daar ‘Sint Jozefs Molen’ van gemaakt. Vader heeft toen een beeld laten maken van Sint Jozef, die aan één hand het kind Jezus vasthoudt en met de andere de fabriek. Iedereen kreeg daar een afgietsel van. Toen werd de fabriek toegewijd aan Sint Jozef en ingezegend; sindsdien heette hij ‘Sint Jozefs Molen’.

 

Uiteindelijk is de fabriek gesloopt, net als het huis ernaast, waar wij tijdens de oorlog woonden. Zonde hè? Dat zou nu nooit meer gebeuren.

 

Van de fabrieksopbrengst moesten én Oma Smeets haar pensioen krijgen én het gezin van Vader en dat van Oom René, een neef van vader die zeven kinderen had en mededirekteur van de fabriek was, worden onderhouden. Ik weet niet hoe Vader dat allemaal heeft gerooid. Maar er was absoluut geen luxe. Opa en Oma Verbunt hebben het huis op de Abdijhof gekocht, waar Moeder en Vader vanaf ongeveer 1930 tot ongeveer 1940 hebben gewoond. In een uittreksel van het gemeentehuis staat dat de familie Verbunt dat huis heeft gekocht voor ik geloof 30.000 gulden.

In het huis op de Abdijhof zijn later afbeeldingen ontdekt die Moeder had gemaakt: die kwamen tevoorschijn onder lagen behang. Op de babykamer was het een rand gekleurde figuurtjes; op de speelkamer waren het zwarte silhouetjes van o.a. spelende kinderen. Ik ben nog wel in dat huis geweest, toen het een lunchroom was en ik daar toch wel geregeld ging koffiedrinken. De eigenaar liet mij een van die keren een grote plastic tas zien volgepakt met stukken van het oorspronkelijke behang, waarop die plaatjes stonden. Ik had ze wel los willen weken! En weet ik nog, een keer had ik met mijn zus Trees afgesproken en zaten we daar samen. Toen hing daar één van die plaatjes in een héle lelijke lijst. Toen zeiden Trees en ik tegen elkaar, ‘Nou ja, als hij daar niks beters mee kan; wat erg!’ De eigenaar zei tegen ons, ‘Ja, ze moeten gerestaureerd worden, maar dat kan ik niet betalen op het ogenblik‘. En toen zei Trees, ‘Nou, daar willen wij wel aan bijdragen als we er een paar van u mogen hebben‘. ‘Ja, nee,’ zei de eigenaar, ‘Ik wil ze bij elkaar houden‘. Op een gegeven moment ging hij failliet met z’n lunchroom; hij was overspannen. Mijn beste vriendin van de lagere school, An Gubbels met wie ik nog steeds bevriend ben, belde met dat nieuws. ‘Binnen een week is hij vertrokken’ zei ze. Ik was gelukkig thuis en heb 10 minuten later de trein gepakt naar Roermond. Ik heb een bos bloemen gekocht en zijn hele verhaal aangehoord. Ja, zielig. Maar hij zei: ‘Je kunt ze hebben’.

 

Toen hebben de plaatjes hier een tijd in de kast gelegen, want ze moesten gerestaureerd worden. Daar hebben Trees en ik samen voor gezorgd. Ik kreeg een tip van iemand over een vrouw die ook schilderijen restaureert. Echt ieder plaatje heeft ze bijgewerkt. Het heeft een hele tijd geduurd, maar toch fijn dat ze gered zijn. Er stonden ook stukken in de krant erover: ‘Bijzondere vondst’. Maar ook heel slordig hoor: ‘Toen Mevrouw Smeets [mijn moeder dus] in Meerssen ging wonen’. In een ander blad stond over Moeder: ‘Ze zal waarschijnlijk van voorbeelden hebben gewerkt‘. En toen dacht ik, ‘Helemaal niet! Moeder kon zo goed tekenen!‘. Maar het gaat erom dat wij weten dat ze zo getalenteerd was.

 

‘Menselijk opzicht’

 

Moeder had ook een groot taalgevoel. Zij had boven hele planken met poëzie. Ze las altijd veel, ook Engels. Heel bijzonder voor die tijd. Later was mijn zus Gemma eens heel verrast door de talenkennis van Vader: Hij ging haar opzoeken in Parijs omdat hij heel graag wilde zien hoe zij woonde (Gem heeft Vader meegenomen en wij hebben hem van de trein gehaald in Luik). Toen kwamen er Franse vrienden bij Gem op bezoek, en Vader converseerde met hen in perfect Frans. Grote verrassing, zei Gem.

 

Moeder kon goed pianospelen. Ze had haar mooie handschrift geleerd op kostschool in Namur. Ze tekende al van jongs af aan. Ze heeft tekenles gehad van Herman Moerkerk. Ze tekende portretjes, geboortekaartjes van haar kinderen... En ze illustreerde miniatuur-boekjes die ze schreef, soms in het Engels. In één van die boekjes is Bernard van Vlijmen de hoofdpersoon. Die was getrouwd met een nichtje van Moeder, een dochter van een zus van Oma Verbunt, Hortense (Hort of Hortje genoemd). Hun huwelijk vond plaats bij Oma en Opa in de Nieuwlandstraat. Bernard had hier in Nederland enige naam als portretschilder.

 

Ik weet dat toen Moeder op een gegeven moment naast Vader in de auto zat, zij voor de grap zijn pet over z’n ogen trok, en dat hij toen dacht, ‘Die hoef ik dus nooit te leren autorijden’.

 

Voor het eten las Vader altijd voor uit het Evangelie. Als we de volgende dag nog wisten waar het over gegaan was, kregen we een stuk chocola.

 

Iedere morgen gingen we naar de kerk, om half acht. We kregen wel eens een Bisschop op bezoek in Roermond, en die liep dan met ons mee naar de kerk. Ik geneerde me op die gelegenheden, want hij liep in gewaad met een kalotje op. Mensen gingen nog net niet op de knieën -- maar ik wilde daar niet bij horen. Hij was ook een Janssens, een neef van Oma.

 

Vader vond dat wij geen, zoals hij dat noemde, ‘menselijk opzicht’ mochten hebben. Hij testte dat door bij voorbeeld achteruit te rijden van de kerk naar huis, of te huppelen over het Stationsplein. Als wij dan deden of het gewoon was, hield hij er mee op. Maar wij schaamden ons natuurlijk dóód. Hij is altijd een originele man geweest. Strenger dan Moeder. Wij vroegen vaak aan haar: ‘Vraag eens of ik daar of daar naar toe mag.’

 

Wat ik bewonderde was dat Vader en Moeder beiden opkwamen voor ons wat schoolkeuzes betrof. Ze steunden ons vaak tegenover leraren; ze namen niet zomaar aan dat die altijd gelijk hadden. Dat zag ik soms bij vriendinnen wel anders.

 

De Tweede Wereldoorlog

 

Toen we nog aan de Abdijhof woonden -- ik denk net voor de oorlog -- trouwde Tante Guus, een zus van vader, op de Singel. Hein was bruidsjonkertje en ik was bruidsmeisje. Toen we naar ons huis op de Abdijhof gingen, zei de kinderjuf die we toen hadden dat als we heel hard zongen, Tante Guus het op de Singel kon horen. Toen hebben we heel hard ‘Lang zal ze leven’ geschreeuwd, voor drie straten verderop! Dat was denk ik net voor de oorlog. Vader en Moeder hebben van 1940 tot 1960 in het huis op de Singel gewoond.

 

Mijn beste vriendin en ik hadden de stoeptegels tussen onze huizen geteld, en ontmoetten elkaar in het midden en brachten elkaar naar huis. Beneden was een huiskamer waar we eigenlijk nooit kwamen, en boven een hele gezellige zitkamer. Ook een eetkamer, met vanaf de keuken een liftje waar je eten in werd gezet. Er waren twee dienstbodes, Anna en Mia. Zij waren er ook tijdens de oorlog.

 

Ik was zes toen de oorlog uitbrak. Ik herinner me dat we op 10 mei naar de lucht stonden te kijken: toen zag je allemaal wolkjes van afweergeschut. We hadden gekruist plakband voor de ramen, zodat ze beter bombardementen zouden weerstaan. Voor het geval we geëvacueerd zouden worden, hadden we altijd een gepakt rugzakje of koffertje klaar staan, en droegen we allemaal een kettinkje met daar aan een zilveren plaatje waarop onze naam en adres stonden.

 

Tegen het einde van de tijd dat we in het huis naast de fabriek woonden, moesten we er ‘s nachts vaak uit, als de sirenes gingen. Dan gingen we de kelder in. Daar waren drie kribben -- zo noemden we die tenminste; eigenlijk waren het stapelbedden. Het waren gewoon strozakken waar we op lagen, met een deken. Vader en moeder hadden een eigen bed in de kelder. De kinderjuffrouw sliep op momenten van alarm in de wijnkelder. Als het alarm ‘veilig’ aangaf, mochten we weer naar onze eigen bedden. Dan kon je je benen weer strekken, en had je weer lakens. Ja, dat waren zo de dingen die je eerst gewoon vond.

 

Oom Dolf had er op een gegeven moment genoeg van om altijd naar beneden te gaan, en is in bad gegaan in plaats van naar de kelder. Maar hij vond het toch eng, en is er weer uit gegaan. Op dat moment sloeg een granaat in het bad. Zijn uur was duidelijk nog niet gekomen...

 

Er is een bombardement geweest op Roermond -- ik denk het laatste jaar, of een van de twee laatste jaren van de oorlog. Ik weet nog hoe we in die kelder zaten, en dat het huis trilde. Toen zijn er ook vriendjes van de jongens -- van Hein vooral -- omgekomen.

 

Wij hadden net een nieuw kantoor: dat had Vader laten aanbouwen aan het huis. Het was heel groot en mooi, met parketvloer en blauw fluwelen gordijnen -- ik zie het nog voor me. Erboven was een balkon gemaakt, met deuren op de speelkamer. Op het balkon konden wij fietsen, zo groot was het. Dat kantoor is er met het bombardement gewoon af gebombardeerd. Vader zei, ‘Het was ook veel te mooi’. Tot die tijd hadden we allemaal onze eigen kamer, maar na het bombardement moesten sommige als kantoor dienen. Ik sliep vanaf toen op een kamer met Hein en de kinderjuffrouw. Onze kamer had een raam dat uitkeek op de binnenplaats van de fabriek. Ik kon zakken meel zien afgeladen worden van vrachtwagens.

 

Het kantoor is nooit herbouwd. Altijd een beetje een rare tuin geweest, met het fundament van dat kantoor. Maar de magnolia die er stond is later toch weer in bloei gekomen. Heerlijke tuin was het, met appels en peren en pruimen en kersen en kruisbessen.

 

Wij hebben tijdens de oorlog seminaristen in huis gehad, want het seminarie was ook bezet door de Duitsers. Ze konden nog lessen volgen in het seminarie, maar het internaat was weg. Oma Smeets had één seminarist in huis, en wij hadden er twee. Die hadden één kamer waar ze samen sliepen en één kamer -- de rode kamer -- waar ze samen studeerden.

 

Er kwam een nieuwe seminarist toen er een van de twee tot priester werd gewijd. Toen gaven mijn ouders voor die priester-gewijde, Pastoor Dirks, een uitgebreide lunch -- een hele mooie, sjieke, lekkere lunch voor zijn hele familie. Ik geloof dat hij geen ouders meer had. Ik kan nog het vers opzeggen dat we toen opzeiden:

‘Priester Gods, oh eretitel

Rijk aan diepe vrome zin;

Immers welk een schat van zegen en genade ligt erin?

Scharen engelen daalden neder toen voor het eerst het machtwoord klonk’.

Ik zei: 'het wachtwoord’... Verder weet ik het niet meer -- maar ik heb het twee keer opgezegd.

 

Op een gegeven moment moesten we het huis uit omdat de Duitsers er wilden wonen. We zijn toen naar de fabriek verhuisd. Daar was Oma Smeets ook bij, met haar gezelschapsdame -- de vroegere kinderjuf, die altijd bij haar gebleven is. En Oom Dolf, toen aanstaande priester. En drie families! Oom René en Tante Dolly met wat kinderen; Mijnheer en Mevrouw Geurts met een aantal kinderen; en wij met zes kinderen. De seminaristen gingen niet mee naar de fabriek; ik denk dat er toen ook geen lessen meer waren in het seminarie.

 

We zijn nog wel eens terug gegaan naar ons huis. Het was er heel smerig. De Duitsers hadden allemaal Perzische tapijten in de kelder gelegd, voor als ze daar in gingen.

 

Hannie en Paul, geloof ik, hebben later een feest gegeven in die kelder -- dat was toen ín. Het was een grote kelder, met gewelven.

 

Meelfabriek tijdens de Tweede Wereldoorlog

 

Hoe er gekookt werd in de fabriek kan ik me niet voorstellen. Ik weet nog wel dat er vaak een grote ketel pap of soep op het vuur stond -- en dat het eten altijd van onder was aangebrand: als het van boven gaar was, was het onder aangebrand. Geen idee hoe we konden overleven; daar heb ik niet bij stilgestaan als kind. Toen we nog in het huis op de Singel woonden, ging Moeder altijd maar boodschappen doen, maar toen we in de fabriek zaten, deed ze dat niet meer. Ik heb zo’n idee dat anderen bij kruideniers naar binnen gingen en eten haalden, waar nog wat te halen viel. Er zal wel brood genoeg geweest zijn.

 

Ik weet nog wat ik met m’n verjaardag kreeg toen we in de fabriek zaten. Een blikje chocoladepasta -- Jacky was het merk -- en een peperkoek. Helemaal gelukkig! Hoe ze er aan kwamen weet ik niet.

 

Ik geloof dat ze op een gegeven moment een kalf hebben gehouden, in een schuurtje. Maar het mocht geen geluid maken: de Duitsers mochten niet weten dat het er was.

 

Er waren ratten in de fabriek. Op een gegeven moment was iemand een mis aan het opdragen, en toen zagen we over een balk een rat met een paar jongen lopen.

 

Als kinderen mochten wij niet naar buiten. De jongens zwierven heerlijk door de fabriek. Wat wij meisjes de hele dag deden weet ik niet meer.

 

We hebben maandenlang geen school gehad: er zaten ook Duitsers in de scholen en kloosters. De klassen moesten allemaal uit dat hoofdgebouw, en werden verdeeld over de stad. Bij mijn vriendin An was de tweede klas lagere school (groep vier heet dat tegenwoordig). Haar familie had hun magazijn helemaal gereed gemaakt voor de kostschool. Van die chambrettes waar de meisjes van de kostschool konden slapen. Later hebben ze daar ook mensen opgevangen die uit hun huis moesten. An’s familie was heel sociaal. Later is An met een van de evacués getrouwd!

 

In de wintertijd kwamen er twee Duitsers -- in witte camouflagepakken vanwege de sneeuw-- de keldertrap van de fabriek af en vroegen: ‘Sind hier auch Männer?’. Die waren er niet op dat moment -- Vader was net weg. Maar er is iemand die in de fabriek zat omgekomen. Ik weet dat Vader op een gegeven moment op straat Duitsers tegenkwam en een klooster in dook om ze te ontvluchten. Je wist nooit met de Duitsers wat je wel of niet mocht. Vader is even vastgehouden, een paar dagen. Ik weet niet hoe dat kwam. Dat waren hele ongeruste dagen, maar je besefte het allemaal niet zo. Ik wist niet dat je op transport kon worden gesteld.

 

In januari 1945 werd de bevolking van Roermond geëvacueerd, naar Friesland en Groningen. Wij hoefden niet weg omdat de meelfabriek zo belangrijk was voor de voedselvoorziening. Maar de helft van de stad was weg -- ik geloof 20.000 mensen. An was ook geëvacueerd, naar Friesland, en ik wou heel graag ook. In die trein, die beschoten werd! Dat ging dus niet door. Maar met An heb ik toen brieven geschreven via het Rode Kruis. Zij vroeg, ‘Staat de piano er nog?‘ -- ze speelde zo prachtig piano. En ik ging checken: hij stond er nog.

 

De laatste weken van de oorlog had Vader een witte band om die aangaf dat hij buiten mocht. Op 1 maart 1945 kwam Vader terug in de fabriek, en trok hij die witte band van z’n arm en smeet hem op de grond. ‘Ik ben de eerste Amerikaan tegengekomen’, zei hij. Toen waren we bevrijd. Dat gebaar zie ik nog voor me, dat hij die witte band aftrok en zó op de grond smeet.

 

Na de oorlog heb ik gezien hoe op het Stationsplein meisjes die een relatie hadden gehad met Duitsers kaal werden geschoren -- zo kon je die meisjes nog lang herkennen.

 

Er is pas een boek uit gekomen over Roermond in de evacuatietijd. Ik had het daar met iemand uit mijn bridgeclub over en vertelde haar dat ik uit Roermond kom. ‘Hoe heet jij dan?’, vroeg ze. Toen ik antwoordde dat ik Smeets heette, zei ze, ‘Oh, van Smeets Meel!’ Dan ben je toch nog iemand!

 

Na de oorlog

 

Na de oorlog werd de eerste verdieping helemaal kantoor -- ook de gezellige zit-eetkamer en het dienkeukentje. Alleen Vader en Moeder sliepen nog op die verdieping, naast de badkamer. Wij kinderen sliepen allemaal op de tweede verdieping. Om dat mogelijk te maken, werden twee kamers in tweeën gedeeld en kwam er een wc op die verdieping. Verder liet Vader een lift installeren, vooral voor Moeder, die geen trappen mocht lopen. De eerste avonden dat de lift er was, zat mijn broer Paul er in met een boek en als er iemand naar boven of beneden wilde, bediende hij de lift.

 

Paul had op zijn kamer een alarmpje geïnstalleerd dat afging als er iemand voor z’n deur stond. Heel lang -- of dat nou jaren lang is, dat weet ik niet -- kocht hij op weg naar school bij de drogist op het Stationsplein een doosje Ademin. Die drogist is getrouwd met een vriendin van mij dus daar weet ik het van. Iedere dag kwam hij binnen en dan wisten ze het al: een doosje Ademin. Niet één dag twee en dan een dag niet -- iedere dag één.

 

Kostschool

 

Na de oorlog werd de school weer opgepakt. Ik ging naar de middelbare school. Toen ik geloof ik in de derde van de middelbare school zat hadden we een vreselijke rector, die leerlingen door andere leerlingen liet bespioneren. Ik moest een keer bij hem komen en toen zei hij, ‘Je bent naar de film geweest’. Ik zeg, ‘Ja, het was Bambi’. ‘Doet er niet toe’. Ik zeg, ‘Het was een middagvoorstelling’. ‘Dan is het ook donker in de bioscoop’. Dat is toch ziek, hè? Toen stonden Vader en Moeder helemaal achter mij. Belachelijk. Ik was niet met een jongen; ik geloof met vriendinnen. Maar die rector dacht, ‘Dat is niks, dat die daar in de bioscoop in het donker gaan zitten’. Het was zo onschuldig als wat. Waar die zich allemaal mee bemoeiden, hè, op school?

 

Ik bleef zitten in de derde -- drie Gym -- en mocht niet naar vier MMS omdat ik geen Literatuur, Frans, Duits en Engels had gehad. Toen zeiden Vader en Moeder, ‘Zou je dan niet naar kostschool gaan?‘. Ik had door de oorlog nl. ook al een jaar verloren. Weliswaar mocht ik ook niet naar vier MMS bij de kostschool Regina Coeli (daar worden nu intensieve taalcursussen gehouden -- ‘in Vugt bij de nonnen’), maar ik mocht dat wel in Ubbergen.

 

Ubbergen is anderhalf uur van Roermond; bij Nijmegen ligt het. Ik was daar de vierde en vijfde -- de laatste -- klas. Ik had mijn achterstand qua talen toch vrij snel ingehaald. En ik vond het leuk juist meer met die talen te doen. Er was een hele leuke non die Nederlands gaf, dus op een gegeven moment dacht ik, ‘Ik ga Nederlands studeren’. Maar het werd toch iets anders...

 

We hadden daar ‘Mėres’ (de nonnen) en ‘Soeurs’ (de dienstbodes). Dan had je ook nog de ‘Marthes’ en de ‘Maries’ -- dat komt uit het bijbelverhaal van Lazarus, die twee zusters had: Maria die aan Jezus’ voeten lag en Martha die het werk deed.

 

Het eerste jaar sliepen we op een zaal, een grote zaal. ‘s Ochtends ging het gordijntje voor ons bed opzij en dan moest je je bed afhalen. Daarna ging je naar de mis, dan ontbijten en na het ontbijt je bed opmaken. In de vijfde kregen we een eigen kamer. Maar je mocht nooit bij een vriendin op de kamer komen. Wij hadden van lesbische relaties nog nooit iets gehoord, maar angst daarvoor was natuurlijk de reden. Zusjes mochten wel met tweeën op een kamer slapen. Toen ik eindexamen deed waren we nog maar met z’n zevenen. Mijn uniform was een donkerblauwe jurk met twee plooien en dan had je een ceintuur: rood was voor de vierde klas, en wit was voor de vijfde.

 

Ik vond het niet erg, kostschool. Alleen had ik wel een hekel aan de weekends. Soms kwamen Vader en Moeder op bezoek, en je mocht één keer in de zes weken of zo iets naar huis. Maar de meeste weekenden bracht ik zonder familie door: die weekends vond ik ontzettend saai. Uniformen hadden we zelfs in de weekends aan -- behalve als je uitging met bijv. je ouders. Dus wanneer je ‘s morgens de eetzaal binnen kwam kon je al zien wie die dag uitging. Mijn vriendin Edith was enig kind, en haar moeder kwam iedere zondag, met haar tweede man. En die hadden zo’n open sportwagen en dan zat Edith in het midden (dat mocht toen nog) -- daar waren we allemaal jaloers op. Ging ze weer! Met Edith ben ik nooit meegeweest; wel met andere vriendinnen die bezoek kregen. Dan ging je ergens in Nijmegen -- in ‘Normandie’ -- koffiedrinken. Dat was dan een leuke zondag... Nou ja. Ik heb nog wel vriendinnen uit die tijd, met name Edith.

 

De brieven die ik kreeg werden gelezen en achtergehouden, behalve die van mijn ouders. Maar Vader en Moeder hadden ook vragen over een brief voor mij die thuis was aangekomen, van een vriendje van Paul. Was een Indonesische jongen die bij ons thuis was geweest en mij een brief had geschreven. Mij interesseerde die jongen totaal niet. En het was een hele onschuldige brief, in belabberd Nederlands. Maar Vader en Moeder kwamen met de brief aan, vragend, ‘Wat is dat nu?’. Dus de censuur was ook thuis. Daar stoorde ik me aan. Ineens werd ik ter verantwoording geroepen: ‘Wat is dit, en wie is dat?’.

 

Eén keer heb ik, met een vriendin op wacht, een brief uit de lessenaar van een ‘Mère’ gehaald. Ik had op die brief zitten wachten, want de schrijver had gezegd dat hij mij zou uitnodigen voor een lustrum in Tilburg. En die brief kwam maar niet, en toen dacht ik, ‘Moet ik toch eens gaan kijken’. Ik had wel eens gehoord dat er brieven werden achter gehouden. En daar lag die brief inderdaad. Ik heb hem gepakt en gelezen. Ik denk dat ik hem heb teruggestopt. Ik ben niet naar dat feest gegaan: zo leuk vond ik die jongen niet! Maar toch het idee, dat ze dat doen! Om de censuur op kostschool te omzeilen heb ik toen enveloppen in moeders handschrift aan mijzelf geadresseerd, en die deelde ik dan uit aan bijv. een vriendje. Ik weet niet of andere meisjes dat ook deden; ik denk dat ik dat zelf bedacht heb. Als je echt ergens verontwaardigd over bent, nou... Ik was zeventien! Achttien toen ik eindexamen deed!

 

Ik ontmoette de jongens via de tennisclub bij voorbeeld. En op feestjes. Maar dan was het toch al meer in de eindexamentijd -- eindexamenfeestjes. Er was een jongenskostschool in de buurt: dat was de school waar Hein en Paul zaten, en Har ook. Maar, echt waar, de jongens hadden op dinsdag en donderdag een vrije middag, en wij op woensdag en zaterdag. Je mocht mekaar niet treffen. Is toch verschrikkelijk?

 

De jongens waren ook inventief. Eentje zette ‘z.o.p.’ op een ansichtkaart -- ‘zie onder postzegel’. Daar stond dan ‘kusje’, of zo iets. Ik weet ook nog van wie dat was; ik vond het de moeite waard om onder de postzegel te kijken!

 

Toen ik eindexamen deed, zeiden de dienstbodes die toen bij Moeder en Vader werkten, ‘Dan zullen we maar Juffrouw Marleen zeggen, in plaats van Marleen.‘ Met hen hebben we nog lang contact gehad. Mijn zus Trees en ik zijn ook nog eens bij hen op bezoek geweest. Ze woonden op een boerderij in Maasbracht. Ze hadden nog een collega die ook bij ons had gewerkt uitgenodigd. Toen we klaar waren met eten zeiden ze: ‘Zullen we maar net doen als vroeger, hè?’. En toen gingen ze afruimen en weghalen. Wij voelden ons helemaal opgelaten.

 

Verpleging

 

Na kostschool ben ik au pair geweest in België -- daar zaten we eerst een maand aan de Belgische kust, en toen moest ik mee naar Brussel -- en in Engeland. Bijzonder dat ik toen al au pair mocht zijn. ‘You were one before they invented them’, zei iemand. Hele lieve mensen waren dat, heel leuk. Ik weet niet meer hoe Moeder en Vader die hadden gevonden. Ik weet dat Vader mee naar Londen ging, en dat hij ook nog een nacht extra bleef: als het me niet echt zou bevallen, dan was ‘ie er nog om me mee naar huis te nemen. Mooie begeleiding.

 

Toen ben ik de opleiding voor verpleegster gaan doen in Amsterdam. Een zuster van Vader, Margriet, was non, Moeder Marylène. Ze droeg een trouwring: getrouwd met God. Maar ze mocht er wel uit; het was geen gesloten orde. Later werkte ze in de verpleging. En toen ik in de verpleging zat, was dat bij dezelfde nonnen als waarmee zij had gewerkt. En dan zeiden ze, ‘Nichtje van Moeder Marylène!’. Die deed de opleiding van de novicen. Een paar jaar geleden was er een documentaire over vroeger, toen was zij even in beeld: ze streek bij een novice de haren weg en zette haar kap zo d’r op. Toevallig hè? Ik keek toevallig. Tante Margriet.

 

Ik was tijdens mijn verpleegstersopleiding intern in Huize Lydia. Ik was vrij jong natuurlijk, dus een tijd heb ik heel veel gefeest: mijn ‘jolige tijd’. Maar ik moest het allemaal met die verpleging kunnen regelen. Naar dat feest, en dan had ik m’n kleren daar en dan meteen ‘s morgens verkleden en door. In die tijd heb ik Har leren kennen. Op een gegeven moment reden mijn vriendin Ludwien, Har en ik naar Carnaval, en toen hebben we een auto-ongeluk gehad. Ludwien reed en is geslipt, en ik ben uit de auto geslingerd en had een hersenschudding. Ik weet van het ongeluk niks. Maar ik zei daarna tegen Moeder, ‘Als ik nooit meer van m’n leven een feest heb, kan me niks schelen‘. Ik was het zo moe! Toen kwam Har mij geregeld opzoeken, en zo is het gekomen!